Nederlandse woorden in het Amerikaans door SIGV Coöperatie
Tolken en vertalen met een
maatschappelijke doelstelling
Selecteer een pagina

Wat zijn de kosten?

    VertalingTolkdienst

    Mijn taal staat er niet tussen

    Bel mij terug

    Wat zijn de kosten?

      VertalingTolkdienst

      Mijn taal staat er niet tussen

      Bel mij terug

      Nederlandse woorden in het Engels

      In Nederland maken we gebruik van veel leenwoorden. Dit zijn woorden die we uit een andere taal, zoals Engels of Frans, hebben overgenomen. Na verloop van jaren zijn deze woorden helemaal opgenomen in onze Nederlandse woordenschat en gebruiken we ze alsof het gewone Nederlandse woorden zijn. Denk maar aan boulevard, bureau, überhaupt, date en design. Allemaal woorden uit een andere taal die we dagdagelijks gebruiken.

       

      Nederlands Amerikaans

      In de omgekeerde richting is er iets gelijkaardigs aan de hand. De emigratie van Nederlanders naar Noord-Amerika en de oprichting van Nieuw-Nederland in de 17e eeuw heeft ervoor gezorgd dat het Amerikaans-Engels een aantal Nederlandse leenwoorden kent. Het gaat over meer dan 1.000 Nederlandse woordjes die ook in het Amerikaans-Engels gekend zijn. Een deel van deze woorden wordt maar beperkt gebruikt, maar het is toch leuk om te weten dat de Amerikanen soms, zonder het zelf te weten, Nederlands spreken. We zetten hieronder de mooiste Nederlandse woorden en de moeilijkste Nederlandse woorden in het Engels op een rijtje en tonen je de Nederlandse tegenhanger.

       

      Mooiste Nederlandse woorden in het Engels

      Winkelhaak – winkle-hawk
      Snoop – snoepen
      Smuggle – smokkelen
      Santa Claus – Sinterklaas
      Yacht – jacht
      Stove – stoof
      Waffle – wafel
      Wagon – wagen
      Spook – spook
      Skate – schaats
      Skipper – schipper
      Sloop – sloep
      Roster – rooster
      Iceberg – ijsberg
      Haul – halen
      Halibut – heilbot
      Etch – etsen
      Easel – ezel
      Dyke – dijk
      Dope – doop
      Dollar – daalder
      Cruller – krul
      Cookie – koekje
      Coleslaw – koolsla
      Candy – kandij
      Bundle – bundel
      Bulwark – bolwerk
      Boss – baas
      Brandy – brandewijn
      Bluff – bluffen
      Berm – berm
      Avast – houvast
      Apple tort – appeltaart
      Aloof – aan loefzijde

       

      Moeilijkste Nederlandse woorden in het Engels

      Starboard – stuurboord
      Scone – schoon
      Reckoning – rekening
      Polder – polder
      Mannequin & manikin – manneken (Vlaams)
      Maelstrom – maalstroom
      Lantern pole – lantaarnpaal
      Landscape – landschap
      Knapsack – knapzak
      Keelhaul – kielhalen
      Hoist – hijsen
      Gin – jenever
      Furlough – verlof
      Freight – vracht
      Filibuster – vrijbuiter
      Decoy – eendenkooi
      Caboose – kabuis
      Buoy – boei